Köppen-Geiger Klimaatclassificatiesysteem
Het Köppen systeem, of beter het Köppen-Geiger systeem, is nog steeds één van de meest gebruikte klimaatclassificaties. Dit systeem werd in eerste instantie ontwikkeld door de Duits-Russische bioloog Vladimir Köppen uit Sint Petersburg. De Duitse klimatoloog Rudolf Geiger heeft daarna een aantal verfijningen in het systeem aangebracht.
De in 1918 ontworpen klimaatclassificatie is gebaseerd op plantengroei. De bioloog Köppen ontdekte dat het verspreidingsgebied van bomen en planten voor een redelijk groot deel bepaald wordt door de minimale en maximale gemiddelde maandtemperaturen in combinatie met het neerslagpatroon. Door de grenzen van de hoofdtypen vegetatie in kaart te brengen ontstond de basis van Köppen's indeling. |
Vladimir Köppen
|
Rudolf Geiger
|
De klimaatclassificatie van Köppen-Geiger deelt de klimaten op drie niveau's in, waarbij de onderlinge grenzen soms duidelijk, maar soms ook vaag zijn. In de afgelopen jaren hebben we kunnen vast stellen, dat de begrenzing van de verschillende klimaatgebieden bepaald niet vast ligt. Een paar hete, droge zomers in Nederland hebben geen invloed op de bepaling of bijstelling van het heersende klimaattype. Indien er echter sprake is van een langdurige afwijking, dan zal de bepaling van de klimaatzone voor een gebied bijgesteld moeten worden. De grenzen van de klimaatzones kunnen na verloop van tijd verschuiven. Op het kaartje hiernaast zijn de 5 letters van niveau 1 weergegeven.
|
De 5 hoofdgroepen van niveau 1 worden aangegeven met de hoofdletters A t/m E.
|
De drie niveau's van het Köppen-Geigersysteem zijn:
Niveau 1
Een ruwe indeling op basis van temperatuur en neerslag leidt tot de volgende 5 hoofdgroepen:
Niveau 1
Een ruwe indeling op basis van temperatuur en neerslag leidt tot de volgende 5 hoofdgroepen:
- A-klimaat (tropisch klimaat): de gemiddelde temperatuur van de koudste maand is niet lager dan 18 °C.
- B-klimaat (aride klimaat): er valt te weinig neerslag voor boomgroei. Voor de classificatie maakt Köppen gebruik van een zogenaamde droogte-index, die uitgaat van de verhouding tussen de jaarlijkse neerslag en de (potentiële) verdamping.
- C-klimaat (maritiem klimaat): de gemiddelde temperatuur van de koudste maand is niet lager dan -3 °C en niet hoger dan 18 °C, gemiddelde temperatuur van de warmste maand is hoger dan 10 °C
- D-klimaat (continentaal klimaat): de gemiddelde temperatuur van de koudste maand is lager dan -3 °C, gemiddelde temperatuur van de warmste maand is hoger dan 10 °C.
- E-klimaat (polair klimaat): de gemiddelde temperatuur van de warmste maand is niet hoger dan 10 °C. Het hele jaar is het iedere maand kouder dan 10 °C.
Niveau 2
De 5 hoofdgroepen worden verder opgedeeld aan de hand van de verdeling van de hoeveelheid neerslag over het jaar:
Achter de hoofdletter van het A-, C- en D-klimaat volgt een extra (kleine) letter die een eventuele droge periode aangeeft:
De hoofdletter van het B-klimaat wordt gevolgd door een tweede hoofdletter:
Bij het B-klimaat wordt voorts nog een onderscheid gemaakt in:
De E-klimaten krijgen ook een extra hoofdletter:
De 5 hoofdgroepen worden verder opgedeeld aan de hand van de verdeling van de hoeveelheid neerslag over het jaar:
Achter de hoofdletter van het A-, C- en D-klimaat volgt een extra (kleine) letter die een eventuele droge periode aangeeft:
- s: sommertrocken, een droge zomer
- w: wintertrocken, een droge winter
- f: het ontbreken van een droge periode, dus neerslag in alle jaargetijden: van het Duitse woord 'fehlt' (=ontbreekt). Soms wordt de betekenis ook aangegeven als afkomstig van 'feucht' (=vochtig).
- m: moesson (alleen bij A-klimaat)
De hoofdletter van het B-klimaat wordt gevolgd door een tweede hoofdletter:
- S: Steppe (semi-aride); jaarlijks valt er ongeveer tussen de 200 en 300 mm neerslag. De werkelijke grens tussen het steppeklimaat, het woestijnklimaat en de andere klimaten wordt bepaald aan de hand van de droogte-index.
- W: Woestijn (aride); jaarlijks valt er ongeveer minder dan 200 mm neerslag. De werkelijke grens tussen het steppeklimaat en het woestijnklimaat wordt bepaald aan de hand van de droogte-index.
Bij het B-klimaat wordt voorts nog een onderscheid gemaakt in:
- s: droog seizoen in de zomer (sommertrocken)
- w: droog seizoen in de winter (wintertrocken)
De E-klimaten krijgen ook een extra hoofdletter:
- T: Toendra; in de warmste maand ligt de temperatuur tussen de 0 °C en 10 °C
- F: Ijskap; het hele jaar door ligt de gemiddelde maandtemperatuur onder het vriespunt
- H: Hooggebergte; deze letter wordt toegekend wanneer een gebied op een lagere breedte dan 70 graden ligt.
(deze wordt in sommige bronnen echter ook wel eens los gezien van het E-klimaat en als H-klimaat geclassificeerd).
Niveau 3
In dit niveau wordt gekeken naar het verschil in temperatuur tussen de warmste en koudste periode:
Bij het B-klimaat worden deze letters als achtervoegsel gebruikt:
Voor C- en D-klimaten volgt nog een tweede, kleine letter:
In dit niveau wordt gekeken naar het verschil in temperatuur tussen de warmste en koudste periode:
Bij het B-klimaat worden deze letters als achtervoegsel gebruikt:
Voor C- en D-klimaten volgt nog een tweede, kleine letter:
- h (heiß) gemiddelde jaartemperatuur hoger dan 18 °C
- k (kalt) gemiddelde jaartemperatuur lager dan 18 °C
- d: de koudste wintermaand heeft een gemiddelde temperatuur lager dan -38 °C
- c: minder dan vier maanden per jaar is de gemiddelde maandtemperatuur hoger dan 10 °C
- b: de warmste maand is koeler dan 22 °C
- a: de gemiddelde temperatuur in de warmste maand is hoger dan 22 °C
Het Köppen-Geiger klimaatclassificatiesysteem in kaart. Bron: University of Melbourne.
Het oorspronkelijke klimaat-classificatiesysteem van Köppen ging uit van de plantengroei: de klimaatgrenzen worden op basis van minimale en maximale gemiddelde maandtemperatuur bepaald door het verspreidingsgebied van bepaalde planten.
Planten vormden een belangrijk onderdeel in de onderzoeken van Köppen, die zich afvroeg waarom bepaalde planten ergens wel of niet voorkomen. Hij kwam tot de conclusie, dat dit te maken had met neerslag en temperatuurverschillen. In z'n algemeenheid kan gesteld worden, dat klimaatgrenzen meestal op de grenzen tussen twee of meerdere hoofdtypen vegetatie liggen:
Planten vormden een belangrijk onderdeel in de onderzoeken van Köppen, die zich afvroeg waarom bepaalde planten ergens wel of niet voorkomen. Hij kwam tot de conclusie, dat dit te maken had met neerslag en temperatuurverschillen. In z'n algemeenheid kan gesteld worden, dat klimaatgrenzen meestal op de grenzen tussen twee of meerdere hoofdtypen vegetatie liggen:
- De scheiding tussen tropische en droge klimaten wordt bepaald door de aan- of afwezigheid van bomen.
- Boomgroei is de indicator tussen het landklimaat en het toendraklimaat.
- De scheiding tussen loofboomvegetatie en naaldboomvegetatie ligt ruwweg op de scheiding tussen het koudere landklimaat en een gematigd zeeklimaat.
Titelfoto: Satellietfoto van een deel van de Nieuw-Zeelandse Alpen. Foto: National Geographic Interactive MapMaker 2015.